Monday, June 23, 2008

VIII Psyche Curiosissima - Finis

Psyche heeft drie taken van Venus met succes volbracht, maar nog steeds is diens woede niet bedaard. Wat nu volgt, is echter het uiterste. Is het eenvoudige mensenkind Psyche hier wel tegen opgewassen? Haar ondergang lijkt met tromgeroffel aangekondigd. Maar dit zou geen sprookje zijn, moest er geen ‘happy ever after’ volgen. En toch…

Maar ook dit kon de toorn van de woedende godin niet afwenden. Ze slingerde nog meer en nog zwaardere beschuldigingen naar haar hoofd en minachtend zei ze: “Jij lijkt me werkelijk één of andere slechte toverheks, dat je al mijn opdrachten zo ijverig kan uitvoeren. Nog één ding, m’n liefje, zal je voor mij moeten doen. Neem dit doosje,” zei ze, en ze gaf haar een zalfdoos, “Ga er dadelijk mee naar de Onderwereld en naar het doodse paleis van Pluto zelf. Je ontmoet Proserpina en zegt haar ‘Venus vraagt dat je haar een beetje van je schoonheid geeft, genoeg voor één dag. Wat ze zelf had heeft ze allemaal opgebruikt door dag en nacht voor haar zieke zoon te zorgen.’ Je kan niet vroeg genoeg terugkomen; ik heb het immers vanavond al nodig om ermee bestreken naar het theater van de goden te gaan.” Psyche had nu wel door dat dit het einde was. Ze werd duidelijk naar een zekere ondergang gedreven. Wat anders? Ze werd gedwongen om uit eigen beweging naar de Tartarus, het huis der schimmen, te gaan. Ze twijfelde niet langer en zette koers naar een hoge toren, van plan om in een sprong haar einde te vinden. Dit, dacht ze, is de meest directe en de mooiste dood die ik nog kan hebben. Maar plots was het de toren zelf die zich van een stem bediende: “Waarom zoek je jezelf te vermoorden door een sprong, arm kind? Waarom deins je plots terug voor dit nieuwe, zoveelste gevaar? Eens je geest van je lichaam zal afgescheiden zijn, zul je dadelijk naar de diepste Tartarus gaan, zonder enige kans om ooit nog terug te keren. Luister goed naar mij. Niet ver hiervandaan ligt Sparta, die beroemde stad van Griekenland. Zoek daar vlakbij het verborgen Taenarus. Daar ligt namelijk een krocht naar Pluto en de poorten tot een moeilijk begaanbare weg staan er open. Je stapt over de drempel en gelijk begeef je je op een rechte weg naar het paleis van Pluto zelf. Maar ga niet met lege handen de duisternis in, neem in elk hand een met honingwijn doordrenkt gerstekoekje mee en in je mond neem je twee muntstukken. Als je een goed deel van de weg naar de Dood hebt afgelegd, zul je een manke ezel met een vracht van hout ontmoeten en een even manke ezeldrijver. Hij zal je vragen om enkele stokjes op te rapen die uit de mand gevallen zijn, maar jij moet zonder enig stemgeluid voorbijgaan. Een beetje later kom je bij de rivier der doden. Opzichter Charon eist er terstond tol om je dan met de andere opvarenden in een gammel bootje naar de overkant te voeren – en zo leeft zelfs nog onder de doden de hebzucht, dat zelfs Charon, die verdoemde geldinner van Pluto, niets voor niets doet; elke arme stakker op sterven moet reisgeld zien te vinden en als hij toevallig geen geld voorhanden heeft, staat niemand hem toe om rustig heen te gaan! Geef die inhalige ouwe één van je muntstukken onder het mom van veergeld, maar hij moet het zelf uit je mond nemen. Als je dan over de trage rivier zal varen, zal een oude dode voorbijdrijven, zijn rottende handen opsteken en je smeken hem in de boot te trekken, maar je mag je niet laten vermurwen door ongeoorloofde mildheid. Eens de rivier overgestoken zul je een beetje verder een stel ouwe weefsters ontmoeten die een doek weven. Ze zullen je vragen een handje toe te steken, maar opnieuw mag je niets aanraken. Dit en al de rest zijn namelijk vastrikken van Venus, die hoopt dat je tenminste één offerkoekje zal laten vallen en kwijtraken. En dat zou inderdaad rampzalig zijn. Als je er één verliest, zal het daglicht je voor eeuwig ontzegd blijven. De gigantische hellehond met zijn drie nekken en drie reuzachtige koppen maakt een kabaal van jewelste met zijn geblaf naar de doden, maar hij kan hen niets doen. Tevergeefs jaagt hij hen schrik aan. Voor de drempel van de grimmige vertrekken van Proserpina zit hij op wacht, in dienst van het holle huis van Pluto. Beteugeld met de prooi van één koekje zal je hem echter gemakkelijk voorbijgaan en meteen bij Proserpina kunnen binnenwandelen. Zij zal je heel welwillend ontvangen, je een comfortabele stoel aanbieden en je vragen om met haar een rijkelijk maal te genieten. Maar jij moet je op de grond neerzetten en enkel vragen om een stuk hard brood. Dan zeg je waarvoor je gekomen bent en geef je het doosje af. Ze zal het je opgevuld teruggeven. Dan sus je de wilde hond weer met een andere koekje en geef je het overige muntstuk aan die inhalige veerman. Eens over de rivier keer je in je zelfde voetsporen terug en zo kom je weer onder het koor van hemelse sterren. Maar bij dit alles is het, denk ik, het allerbelangrijkste dat je één ding niet doet: kom niet in de verleiding om het doosje dat je draagt te openen en uit te pluizen en zeker niet nieuwsgierig als je bent de verborgen schat van goddelijke schoonheid te doorzoeken.”

Zo bracht de vooruitziende toren zijn voorspellende taak ten berde. Zonder aarzelen ging Psyche op weg naar Taenarus, nam de twee muntstukken en gerstekoekjes zoals het hoorde en begon ze haar helletocht. In stilte ging ze de ezeldrijver voorbij, ze gaf de veerman één van haar muntstukken, schonk geen aandacht aan de wensen van de voorbijzwemmende dode en wees de verraderlijke smeekbede van de weefwijfjes af. Ze suste de bassende hond met een offerkoekje en ging zo recht het huis van Proserpina binnen. Niet aanvaardde ze de zachte zetel en het royale maal van de gulle gastvrouw, maar ze zette zich voor haar voeten neer en nederig tevreden met een stuk gewoon brood volbracht ze haar taak als gezant van Venus. Met het bedrog van de tweede offerkoek legde ze de blaffende hond het zwijgen op, met de overgebleven munt betaalde ze de schipper en levendiger dan ooit verliet ze de Onderwereld. Ze hervond het stralende licht en aanbad het. Hoewel ze zich haastte om haar taak te voleinden, werd ze opeens bevangen door een roekeloze nieuwsgierigheid en ze zei bij zichzelf: “Ach, wat zou ik toch dwaas zijn om als draagster van deze goddelijke schoonheid niet een klein beetje ervan voor mezelf te gebruiken om zo mijn mooie minnaar te behagen” en toen ze dit gezegd had, opende ze het doosje. Maar niets denkbaars en al helemaal geen schoonheid kwam eruit tevoorschijn, maar een dodelijke, zelfs Stygische, slaap overviel haar, vrijgelaten door het opheffen van het dekseltje. Hij doordrong haar hele lichaam en wikkelde al haar leden in een dichte nevel van slaap. Ze zakte in elkaar en viel neer op het pad, in haar eigen voetsporen. Daar lag ze bewegingsloos en in niets verschillend van een slapend lijk. Maar Cupido, die intussen hersteld was van zijn litteken, kon de afwezigheid van zijn Psyche niet langer aan en hij glipte uit het hoogste raam van de slaapkamer die hem gevangen hield. Zijn vleugels, verkwikt door de lange rust, droegen hem sneller dan ooit. Zo haastte hij zich naar zijn Psyche. Zorgvuldig veegde hij de slaap af en borg hem terug in zijn voormalige onderkomen van het doosje. Hij wekte Psyche met een onschadelijk prikje van een pijlpunt en zei tot haar: “Kijk, ellendig meisje, bijna was je weer ten onder gegaan door dezelfde nieuwsgierigheid. Maar volbreng nu nauwgezet de taak die mijn moeder jou heeft opgedragen, ik zorg voor al de rest.” Dit zei de minnaar en hij gaf zich opnieuw over aan zijn vleugels. Psyche droeg dadelijk het geschenk van Proserpina aan Venus.

Cupido, meer dan ooit getroffen door een al te brandende liefde, vreesde intussen voor de plotse ingetoomdheid van zijn moeder en wendde zich tot zijn vroegere truukjes. Op zijn snelle vleugels vloog hij tot in het bovenste van de hemel en smeekte daar de machtige Jupiter om zijn geval in ogenschauw te nemen. Jupiter nam de wangetjes van Cupido in zijn handen en bracht ze naar zijn gezicht. Hij kuste ze innig en sprak: “Mijn meesterlijke kind, ook al heb je nooit de eer gediend die mij door het decreet van de goden is toegezegd, maar heb je altijd dat hart van mij, waarin de wetten van de elementen en de banen van de sterren liggen besloten, doorboord met onafhoudelijk geschot en keer op keer bezoedeld met aardse liefdesbekoringen, tegen alle wetten in, ja zelfs tegen de Julische wet die openbare discipline oplegt en schandelijke echtbrekingen inperkt. Ook al heb je mijn reputatie en aanzien besmeurd door mijn edele voorkomen op smadelijke wijze om te vormen tot slangen, tot vuur, tot allerlei wilde beesten, tot vogels en kuddevee, toch herinner ik me mijn tederheid toen ik je als baby koesterde en je zag opgroeien en daarom zal ik alles doen wat je vraagt. Maar onthou dat je altijd een rivaal zal hebben en als daar nu ergens op aarde een deerntje uitblinkt door haar schoonheid, moet je me maar met haar vergoeden voor de bewezen dienst.” En zo beval hij Mercurius om alle goden samen te roepen tot een vergadering en aan te kondigen dat als iemand op de hemelse samenkomst zou ontbreken, die als straf tien duizend munten zou moeten betalen. Uit schrik hiervoor liep het hemeltheater snel vol. Jupiter ging op de hoogste troon zitten en sprak als volgt: “Goden neergepend in de lijst van de Muzen, jullie kennen beslist allemaal deze jonge snaak die ik eigenhandig heb opgevoed. Ik heb eraan gedacht om de vurige onstuimigheden van zijn jeugd eindelijk te beteugelen. Het moet maar eens gedaan zijn dat hem door dagelijkse verhaaltjes van echtbreeuk en andere onbetamelijkheden een slechte naam wordt bezorgd. Elke aanleiding tot jeugdige roekeloosheid moet vereideld worden door de boeien van het huwelijk. Hij heeft een meisje uitgekozen en haar van haar maagdelijkheid beroofd. Dat hij haar vasthoudt, haar meeneemt en voor de rest van zijn dagen in de omarming van Psyche van zijn liefde geniet.” Tot Venus zei hij: “Lieve dochter, wees maar niet bedroefd en vrees niet voor je gerespecteerde familie en je status door dit huwelijk met een sterfelijk meisje. Ik zal er namelijk voor zorgen dat het geen ongelijk, maar een wettig huwelijk wordt, overeenkomstig het burgerlijk recht.” Dadelijk liet hij Psyche met de hulp van Mercurius erbijhalen en reikte haar een beker ambrozijn aan. “Neem dit, Psyche, en je zal onsterfelijk zijn. Cupido zal nooit loskomen uit dit huwelijk met jou. Het zal een eeuwige verbintenis zijn.” Zonder verder uitstel werd een rijkelijk huwelijksmaal aangevoerd. Op het hoogste aanligbed lag de kersverse echtgenoot in de schoot van zijn Psyche en zo ook Jupiter met zijn Juno en vervolgens in volgorde alle goden. Het was de landelijke jongen Ganymedes die de beker van Jupiter met nectar vulde en Bacchus bediende alle anderen. Vulcanus kookte de maaltijd, de Horen kleurden alles purperrood met rozen en andere bloemen, de Gratiën sprankelden balsem en de Muzen zongen in koor. Apollo zong bij de lier en Venus, nadat ze op zoetklinkende melodieën haar intrede had gemaakt, begon sierlijk te dansen. Sater en de kleine Pan speelden op de herdersfluit.

Zo werd Psyche, volgens het gebruik, overgedragen in de handen van Cupido en als haar zwangerschap was voldragen, werd hen een dochter geboren, die wij Verlangen noemen.

Finis


Dit is het einde van het verhaal van Amor & Psyche, van de goddelijke Liefde en de menselijke Ziel. In het kaderverhaal van de Metamorfosen, gaat het hoofdpersonage Lucius nu gewoon door met zijn ellenlange zoektocht naar de waarheid, naar de liefde, naar zichzelf. Hij heeft duidelijk het verhaal niet begrepen. Dat blijkt ondermeer uit de geboorte van 'Voluptas', Verlangen, die eigenlijk een zoontje had moeten zijn, zoals eerder in het verhaal aangekondigd, dat bijvoorbeeld 'Maturus' had moeten noemen: Volbrenging. Hoe zit het met jullie? Er iets van begrepen? Misschien schrijf ik nog een nabeschouwing met wat duiding. En anders was het gewoon een leuk verhaaltje. Niet?

Labels: , ,

1 Comments:

At Wednesday, July 02, 2008, Blogger Veerle said...

Jolien, ik had al verklapt dat ik al een hele tijd van plan was een reactie te posten, dus nu mocht ik niet te lang op me laten wachten.

Allereerst wil ik je laten weten dat ik genoten heb van het verhaaltje en dat ik telkens uitkeek naar het vervolg. Ik weet hoe irritant het is als mensen wel uitkijken naar een vervolg, maar je dat niet laten weten. En toch heb ik dat zelf ook gedaan... foei voor mezelf!

Daarnaast wil ik ook zeggen dat het lezen van je verhaaltje me met nostalgie vervulde. Niet omdat ik dat verhaaltje al zou gelezen hebben, want ik kende het nog niet. Maar gewoon... zo'n Nederlandse vertaling van een Latijnse tekst heeft zoiets herkenbaars. Ik moest weer helemaal terugdenken aan de vertalingen van in de tijd dat ik nog Latijn kon. (een ververververver verleden)

Al vind ik vertalingen van een Latijnse tekst meestal mooier als ik ook de Latijnse tekst heb gezien. Maar zoals ik reeds vermelde, is mijn kennis van het Latijn nogal herleid tot nul. Spijtig... maar mijn langetermijngeheugen is blijkbaar niet zo fantastisch.

Trouwens, als je nog zo'n leuke verhaaltjes hebt, ik ben één en al oog. (oor paste in deze context niet zo best)

En oh ja, zo'n nabeschouwing met uitleg is altijd welkom, maar dan pas nadat je je thesis hebt ingediend.

 

Post a Comment

<< Home