Monday, June 23, 2008

VIII Psyche Curiosissima - Finis

Psyche heeft drie taken van Venus met succes volbracht, maar nog steeds is diens woede niet bedaard. Wat nu volgt, is echter het uiterste. Is het eenvoudige mensenkind Psyche hier wel tegen opgewassen? Haar ondergang lijkt met tromgeroffel aangekondigd. Maar dit zou geen sprookje zijn, moest er geen ‘happy ever after’ volgen. En toch…

Maar ook dit kon de toorn van de woedende godin niet afwenden. Ze slingerde nog meer en nog zwaardere beschuldigingen naar haar hoofd en minachtend zei ze: “Jij lijkt me werkelijk één of andere slechte toverheks, dat je al mijn opdrachten zo ijverig kan uitvoeren. Nog één ding, m’n liefje, zal je voor mij moeten doen. Neem dit doosje,” zei ze, en ze gaf haar een zalfdoos, “Ga er dadelijk mee naar de Onderwereld en naar het doodse paleis van Pluto zelf. Je ontmoet Proserpina en zegt haar ‘Venus vraagt dat je haar een beetje van je schoonheid geeft, genoeg voor één dag. Wat ze zelf had heeft ze allemaal opgebruikt door dag en nacht voor haar zieke zoon te zorgen.’ Je kan niet vroeg genoeg terugkomen; ik heb het immers vanavond al nodig om ermee bestreken naar het theater van de goden te gaan.” Psyche had nu wel door dat dit het einde was. Ze werd duidelijk naar een zekere ondergang gedreven. Wat anders? Ze werd gedwongen om uit eigen beweging naar de Tartarus, het huis der schimmen, te gaan. Ze twijfelde niet langer en zette koers naar een hoge toren, van plan om in een sprong haar einde te vinden. Dit, dacht ze, is de meest directe en de mooiste dood die ik nog kan hebben. Maar plots was het de toren zelf die zich van een stem bediende: “Waarom zoek je jezelf te vermoorden door een sprong, arm kind? Waarom deins je plots terug voor dit nieuwe, zoveelste gevaar? Eens je geest van je lichaam zal afgescheiden zijn, zul je dadelijk naar de diepste Tartarus gaan, zonder enige kans om ooit nog terug te keren. Luister goed naar mij. Niet ver hiervandaan ligt Sparta, die beroemde stad van Griekenland. Zoek daar vlakbij het verborgen Taenarus. Daar ligt namelijk een krocht naar Pluto en de poorten tot een moeilijk begaanbare weg staan er open. Je stapt over de drempel en gelijk begeef je je op een rechte weg naar het paleis van Pluto zelf. Maar ga niet met lege handen de duisternis in, neem in elk hand een met honingwijn doordrenkt gerstekoekje mee en in je mond neem je twee muntstukken. Als je een goed deel van de weg naar de Dood hebt afgelegd, zul je een manke ezel met een vracht van hout ontmoeten en een even manke ezeldrijver. Hij zal je vragen om enkele stokjes op te rapen die uit de mand gevallen zijn, maar jij moet zonder enig stemgeluid voorbijgaan. Een beetje later kom je bij de rivier der doden. Opzichter Charon eist er terstond tol om je dan met de andere opvarenden in een gammel bootje naar de overkant te voeren – en zo leeft zelfs nog onder de doden de hebzucht, dat zelfs Charon, die verdoemde geldinner van Pluto, niets voor niets doet; elke arme stakker op sterven moet reisgeld zien te vinden en als hij toevallig geen geld voorhanden heeft, staat niemand hem toe om rustig heen te gaan! Geef die inhalige ouwe één van je muntstukken onder het mom van veergeld, maar hij moet het zelf uit je mond nemen. Als je dan over de trage rivier zal varen, zal een oude dode voorbijdrijven, zijn rottende handen opsteken en je smeken hem in de boot te trekken, maar je mag je niet laten vermurwen door ongeoorloofde mildheid. Eens de rivier overgestoken zul je een beetje verder een stel ouwe weefsters ontmoeten die een doek weven. Ze zullen je vragen een handje toe te steken, maar opnieuw mag je niets aanraken. Dit en al de rest zijn namelijk vastrikken van Venus, die hoopt dat je tenminste één offerkoekje zal laten vallen en kwijtraken. En dat zou inderdaad rampzalig zijn. Als je er één verliest, zal het daglicht je voor eeuwig ontzegd blijven. De gigantische hellehond met zijn drie nekken en drie reuzachtige koppen maakt een kabaal van jewelste met zijn geblaf naar de doden, maar hij kan hen niets doen. Tevergeefs jaagt hij hen schrik aan. Voor de drempel van de grimmige vertrekken van Proserpina zit hij op wacht, in dienst van het holle huis van Pluto. Beteugeld met de prooi van één koekje zal je hem echter gemakkelijk voorbijgaan en meteen bij Proserpina kunnen binnenwandelen. Zij zal je heel welwillend ontvangen, je een comfortabele stoel aanbieden en je vragen om met haar een rijkelijk maal te genieten. Maar jij moet je op de grond neerzetten en enkel vragen om een stuk hard brood. Dan zeg je waarvoor je gekomen bent en geef je het doosje af. Ze zal het je opgevuld teruggeven. Dan sus je de wilde hond weer met een andere koekje en geef je het overige muntstuk aan die inhalige veerman. Eens over de rivier keer je in je zelfde voetsporen terug en zo kom je weer onder het koor van hemelse sterren. Maar bij dit alles is het, denk ik, het allerbelangrijkste dat je één ding niet doet: kom niet in de verleiding om het doosje dat je draagt te openen en uit te pluizen en zeker niet nieuwsgierig als je bent de verborgen schat van goddelijke schoonheid te doorzoeken.”

Zo bracht de vooruitziende toren zijn voorspellende taak ten berde. Zonder aarzelen ging Psyche op weg naar Taenarus, nam de twee muntstukken en gerstekoekjes zoals het hoorde en begon ze haar helletocht. In stilte ging ze de ezeldrijver voorbij, ze gaf de veerman één van haar muntstukken, schonk geen aandacht aan de wensen van de voorbijzwemmende dode en wees de verraderlijke smeekbede van de weefwijfjes af. Ze suste de bassende hond met een offerkoekje en ging zo recht het huis van Proserpina binnen. Niet aanvaardde ze de zachte zetel en het royale maal van de gulle gastvrouw, maar ze zette zich voor haar voeten neer en nederig tevreden met een stuk gewoon brood volbracht ze haar taak als gezant van Venus. Met het bedrog van de tweede offerkoek legde ze de blaffende hond het zwijgen op, met de overgebleven munt betaalde ze de schipper en levendiger dan ooit verliet ze de Onderwereld. Ze hervond het stralende licht en aanbad het. Hoewel ze zich haastte om haar taak te voleinden, werd ze opeens bevangen door een roekeloze nieuwsgierigheid en ze zei bij zichzelf: “Ach, wat zou ik toch dwaas zijn om als draagster van deze goddelijke schoonheid niet een klein beetje ervan voor mezelf te gebruiken om zo mijn mooie minnaar te behagen” en toen ze dit gezegd had, opende ze het doosje. Maar niets denkbaars en al helemaal geen schoonheid kwam eruit tevoorschijn, maar een dodelijke, zelfs Stygische, slaap overviel haar, vrijgelaten door het opheffen van het dekseltje. Hij doordrong haar hele lichaam en wikkelde al haar leden in een dichte nevel van slaap. Ze zakte in elkaar en viel neer op het pad, in haar eigen voetsporen. Daar lag ze bewegingsloos en in niets verschillend van een slapend lijk. Maar Cupido, die intussen hersteld was van zijn litteken, kon de afwezigheid van zijn Psyche niet langer aan en hij glipte uit het hoogste raam van de slaapkamer die hem gevangen hield. Zijn vleugels, verkwikt door de lange rust, droegen hem sneller dan ooit. Zo haastte hij zich naar zijn Psyche. Zorgvuldig veegde hij de slaap af en borg hem terug in zijn voormalige onderkomen van het doosje. Hij wekte Psyche met een onschadelijk prikje van een pijlpunt en zei tot haar: “Kijk, ellendig meisje, bijna was je weer ten onder gegaan door dezelfde nieuwsgierigheid. Maar volbreng nu nauwgezet de taak die mijn moeder jou heeft opgedragen, ik zorg voor al de rest.” Dit zei de minnaar en hij gaf zich opnieuw over aan zijn vleugels. Psyche droeg dadelijk het geschenk van Proserpina aan Venus.

Cupido, meer dan ooit getroffen door een al te brandende liefde, vreesde intussen voor de plotse ingetoomdheid van zijn moeder en wendde zich tot zijn vroegere truukjes. Op zijn snelle vleugels vloog hij tot in het bovenste van de hemel en smeekte daar de machtige Jupiter om zijn geval in ogenschauw te nemen. Jupiter nam de wangetjes van Cupido in zijn handen en bracht ze naar zijn gezicht. Hij kuste ze innig en sprak: “Mijn meesterlijke kind, ook al heb je nooit de eer gediend die mij door het decreet van de goden is toegezegd, maar heb je altijd dat hart van mij, waarin de wetten van de elementen en de banen van de sterren liggen besloten, doorboord met onafhoudelijk geschot en keer op keer bezoedeld met aardse liefdesbekoringen, tegen alle wetten in, ja zelfs tegen de Julische wet die openbare discipline oplegt en schandelijke echtbrekingen inperkt. Ook al heb je mijn reputatie en aanzien besmeurd door mijn edele voorkomen op smadelijke wijze om te vormen tot slangen, tot vuur, tot allerlei wilde beesten, tot vogels en kuddevee, toch herinner ik me mijn tederheid toen ik je als baby koesterde en je zag opgroeien en daarom zal ik alles doen wat je vraagt. Maar onthou dat je altijd een rivaal zal hebben en als daar nu ergens op aarde een deerntje uitblinkt door haar schoonheid, moet je me maar met haar vergoeden voor de bewezen dienst.” En zo beval hij Mercurius om alle goden samen te roepen tot een vergadering en aan te kondigen dat als iemand op de hemelse samenkomst zou ontbreken, die als straf tien duizend munten zou moeten betalen. Uit schrik hiervoor liep het hemeltheater snel vol. Jupiter ging op de hoogste troon zitten en sprak als volgt: “Goden neergepend in de lijst van de Muzen, jullie kennen beslist allemaal deze jonge snaak die ik eigenhandig heb opgevoed. Ik heb eraan gedacht om de vurige onstuimigheden van zijn jeugd eindelijk te beteugelen. Het moet maar eens gedaan zijn dat hem door dagelijkse verhaaltjes van echtbreeuk en andere onbetamelijkheden een slechte naam wordt bezorgd. Elke aanleiding tot jeugdige roekeloosheid moet vereideld worden door de boeien van het huwelijk. Hij heeft een meisje uitgekozen en haar van haar maagdelijkheid beroofd. Dat hij haar vasthoudt, haar meeneemt en voor de rest van zijn dagen in de omarming van Psyche van zijn liefde geniet.” Tot Venus zei hij: “Lieve dochter, wees maar niet bedroefd en vrees niet voor je gerespecteerde familie en je status door dit huwelijk met een sterfelijk meisje. Ik zal er namelijk voor zorgen dat het geen ongelijk, maar een wettig huwelijk wordt, overeenkomstig het burgerlijk recht.” Dadelijk liet hij Psyche met de hulp van Mercurius erbijhalen en reikte haar een beker ambrozijn aan. “Neem dit, Psyche, en je zal onsterfelijk zijn. Cupido zal nooit loskomen uit dit huwelijk met jou. Het zal een eeuwige verbintenis zijn.” Zonder verder uitstel werd een rijkelijk huwelijksmaal aangevoerd. Op het hoogste aanligbed lag de kersverse echtgenoot in de schoot van zijn Psyche en zo ook Jupiter met zijn Juno en vervolgens in volgorde alle goden. Het was de landelijke jongen Ganymedes die de beker van Jupiter met nectar vulde en Bacchus bediende alle anderen. Vulcanus kookte de maaltijd, de Horen kleurden alles purperrood met rozen en andere bloemen, de Gratiën sprankelden balsem en de Muzen zongen in koor. Apollo zong bij de lier en Venus, nadat ze op zoetklinkende melodieën haar intrede had gemaakt, begon sierlijk te dansen. Sater en de kleine Pan speelden op de herdersfluit.

Zo werd Psyche, volgens het gebruik, overgedragen in de handen van Cupido en als haar zwangerschap was voldragen, werd hen een dochter geboren, die wij Verlangen noemen.

Finis


Dit is het einde van het verhaal van Amor & Psyche, van de goddelijke Liefde en de menselijke Ziel. In het kaderverhaal van de Metamorfosen, gaat het hoofdpersonage Lucius nu gewoon door met zijn ellenlange zoektocht naar de waarheid, naar de liefde, naar zichzelf. Hij heeft duidelijk het verhaal niet begrepen. Dat blijkt ondermeer uit de geboorte van 'Voluptas', Verlangen, die eigenlijk een zoontje had moeten zijn, zoals eerder in het verhaal aangekondigd, dat bijvoorbeeld 'Maturus' had moeten noemen: Volbrenging. Hoe zit het met jullie? Er iets van begrepen? Misschien schrijf ik nog een nabeschouwing met wat duiding. En anders was het gewoon een leuk verhaaltje. Niet?

Labels: , ,

VII Psyche Laborans

Ook Venus heeft nu haar tactiek verandert. Ze heeft namelijk heel wat in petto voor Psyche...

Intussen had Venus haar zoektocht op aarde opgegeven en ging ze naar de hemel. Ze liet haar wagen klaarmaken die de goudsmid Vulcanus zelf met zijn fijnste kunsten had vervaardigd en haar vóór hun huwelijk had aangeboden als geschenk: een wagen aanschouwelijk door de meest nauwgezette afwerking van puur goud. Vier van de talrijke stralend witte duiven die rondom haar slaapkamer hun nest hebben, kwamen aangevlogen. Vrolijk zwenkend brachten ze hun gevlekte nekken onder het edelstenen juk en tilden ze hun meesteres op. Musjes dartelden onder luid gekwetter rond de wagen van de godin en andere vogels zongen zoete melodieën om haar komst aan te kondigen. De wolken gingen uiteen, de Hemel opende voor zijn dochter en de hoogste Ether ontving haar vol blijdschap. Het zingende gevolg van de grote godin kende geen schrik voor de toevliegende adelaars en de roofzuchtige havikken.

Venus begaf zich dadelijk naar het koninklijke paleis van Jupiter en met trotse aandrang eiste ze de hulp – volgens haar uit absolute noodzaak – van de god-boodschapper Mercurius. En Jupiter kon zijn donkere wenkbrauwen niet afkeurend doen fronsen. Hij stemde toe. Terstond stond Venus op en, met Mercurius bij zich, verliet ze de hemel. Ze fluisterde hem de volgende nauwgezette woorden in het oor: “Mijn Arcadische broer, je weet dat je zusje Venus nog nooit iets heeft gedaan zonder dat Mercurius erbij was en het is waarschijnlijk niet zomaar aan je voorbijgegaan hoe lang ik reeds op zoek ben naar mijn meid die zich heeft verstopt. Er zit dus niets anders op dan dat jij een openbare bekendmaking doet dat ik een beloning uitreik voor wie haar vindt. Doe dit dus en wel snel en duidt goed de aanwijzingen aan waaraan ze kan herkend worden, zodat iemand die de misdaad zou begaan haar heimelijk te verbergen, zich niet kan verdedigen met het excuus van onwetendheid.” En bij deze gaf ze hem een boekje met Psyches naam en enkele bijzonderheden over haar persoon. Hierop ging ze meteen naar huis.

Mercurius verzuimde zijn taak niet. Hij voerde zijn opdracht uit en weldra ging het over de tongen van alle volkeren: “Als iemand een spoor kan vinden of de schuilplaats kan aantonen van de koningsdochter en slavin van Venus met de naam Psyche, dan mag hij naar de achterkant van het schrijn van Murcia komen bij de boodschapper Mercurius en daar zal hij, als hij goede informatie heeft kunnen verstrekken, van Venus zelf zeven zachte zoenen en één honingzoete kus, met het gebruik van haar lieflijke tong, ontvangen.” Dit had zijn effect. Het verlangen naar zo’n beloning wekte meteen de strijdvaardige ijver van alle stervelingen. Bij Psyche nam deze boodschap nu wel de laatste twijfels weg. Toen ze het huis van haar meesteres nog maar naderde, kwam daar al één van de dienaressen, Gewoonte, aangelopen. Zo luid ze kon, riep die uit: “Aha! Jij verderfelijk stuk slavin, heb je eindelijk beginnen beseffen dat je een meesteres hebt? Of ga je soms beweren – en het ligt perfect in de lijn van je andere roekeloosheden – dat je ook dat niet zou weten? Besef je wel hoeveel miserie wij hebben doorstaan in de zoektocht naar jou? Maar goed, je bent in mijn handen gevallen, en dat is ’t voornaamste. Je zit nu geklemd tussen de klauwen van Pluto en dadelijk zullen je serieuze straffen worden opgelegd voor zo’n grote weerspannigheid!” Hardhandig greep ze haar bij de haren en trok ze haar mee, hoewel ze geenszins weerstand boodt. Van zodra ze binnengeleid was en voor Venus gebracht, stootte die een ontzaglijke schaterlach uit als iemand die zijn razende woede moet ontladen. Ze schudde met haar hoofd en krabde aan haar rechteroor. “Eindelijk,” zei ze, “acht je je waardig genoeg om je schoonmoeder te begroeten. Of kwam je hier eerder voor je echtgenoot, die in gevaar verkeert door jouw verwonding? Maar wees gerust, ik zal je ontvangen zoals het een goede schoondochter betaamt. Waar zijn mijn dienaresjes Zorg en Droefheid?” Toen deze binnenkwamen, gaf ze Psyche aan hen over om haar te martelen. Zij volgden het bevel van hun meesteres op en sloegen Psyche met zwepen en folterden haar met andere tuigen. Daarna gaven ze haar aan de meesteres terug. Die begon weer te lachen en zei: “Kijk es, ze probeert ons medelijden te wekken met haar bolle buikje, van waaruit ze mij met een schattig kindje, een gelukkige grootmoeder zal maken. Ja, ik zal inderdaad gelukkig zijn, dat ik in de fleur van mijn leven al grootmoeder genoemd zal worden en dat een armzalige slavenzoon zich kleinzoon van Venus zal weten. Maar wat zit ik hier tevergeefs te bazelen: het huwelijk is niet geldig! In een huis zonder getuigen en zonder de toestemming van de vader, kan het niet als wettelijk beschouwd worden en dus zal een bastaard geboren worden, als ik tenminste al duld dat je de zwangerschap voldraagt.”

Daarop vloog ze op Psyche af en scheurde haar kleren aan flarden. Ze rukte aan haar haar en schudde haar hoofd dooreen. Dan nam ze graan, gerst, gierst, papaverzaad, erwten, linzen en bonen, haalde ze allemaal door elkaar en legde ze samen op een hoop. Tegen Psyche zei ze: “Jij lijkt mij zo’n lelijk ding dat je door niets anders dan ijverige arbeid je minnaars kan verleiden. Daarom zal ik zelf je werklust op de proef stellen. Sorteer deze hoop van zaden en leg alles samen per soort. Dit moet je afwerken tegen vanavond.” Ze wees de immense berg zaden aan en vertrok zelf naar een huwelijksmaal. Psyche verroerde geen vin, maar stond bewegingsloos te staren naar de onontwarbare massa. Ze werd overvallen door een verstommende stilte. Toevallig liep daar een kleine landelijke mier ijverig heen en weer. Ze zag de moeilijkheid van de taak in, kreeg medelijden met de ongelukkige vrouw van die grote god en vervloekte de woede van de schoonmoeder. Snel riep ze een hele vloot van omwonende mieren bijeen en zei tot hen: “Heb medelijden, vlijtige telgen van de allesvoedende aarde, heb medelijden met dit lieve meisje, echtgenote van Amor, zij verkeert in groot gevaar. Kom haar snel te hulp!” Golf na golf van het zesvoetige volkje kwam aangetrippeld en met de grootste ijver begonnen zij de hoop granen uiteen te halen en in groepjes verdeeld samen te leggen. Daarna verdwenen ze snel weer uit het zicht. Toen bij het begin van de nacht Venus terugkeerde van het feestmaal, beneveld door de wijn, geurend naar balsem en haar hele lichaam omkransd met schitterende rozen, keek ze vol verbazing naar het zorgvuldige werk. “Het kan niet dat jij dat gedaan hebt, waardeloos schepsel,” zei ze, “Dit is niet jouw werk, maar dat van hem die jou tot jouw en, inderdaad, tot zijn eigen schande bemint!” Ze wierp haar een stuk grof brood toe en ging zelf slapen.

Intussen werd Cupido streng bewaakt in de eenzame kamer die hem insloot. Deels omdat hij zijn wonde niet zou verergeren met meer roekeloosheden en deels opdat hij niet met zijn meisje zou afspreken. En zo van elkaar afgescheiden onder hetzelfde dak brachten de geliefden de nacht door. Maar toen de Dageraad nog maar net in haar wagen passeerde, riep Venus Psyche al bij zich en zei tot haar: “Zie je dat woud dat zich uitstrekt langs de oevers van die rivier, met lage bomen rond de bron? Daar grazen op een onbewaakte weide schapen schitterend door hun vacht van fonkelend goud. Ik wil dat je mij nu meteen een lok brengt van die kostbare vacht. Zoek zelf maar uit hoe!” Psyche ging gewillig op weg, althans niet van plan te gehoorzamen, maar in het idee dat ze door een sprong van de oever van de rivier rust zou vinden van al haar ellende. Maar van bij de rivier zong met zoete melodieën langzaam aanzwellend als door een goddelijke briesje ingegeven het groene riet: “Psyche, je bent weliswaar afgemat door al je beproevingen, maar je gaat toch niet mijn heilige water aantasten met je ongelukkige dood? Ga die ontzagwekkende schapen nu nog niet tegemoet, maar wacht tot zij minder verhit zijn door de branding van de zon. Want normaalgezien worden zij daar zo door opgehitst dat ze wild tekeer gaan met hun scherpe hoorns en hun steenharde voorhoofden en niet zelden drijven zij met hun giftige beten iemand de dood in. Totdat de middag de straling van de zon heeft bedaard en een rivierbriesje de kudde tot kalmte heeft gemaand, kan je je verbergen onder de plataan er vlakbij, die met mij van hetzelfde water drinkt. En van zodra de furie van de schapen heeft afgenomen, schud je aan de takken van de struiken en daar zal je plukjes wollig goud vinden, die her en der in de vervlochten takken zijn blijven steken.”

Zo sprak het eenvoudig vriendelijke riet en toonde de ongelukkige Psyche de weg naar haar redding. Het meisje liet niet na – nonchalant het luisteren ten spijt – met alles rekening te houden. Uiteindelijk kon ze makkelijk de gelige wol wegroven en bracht ze een schoot vol gouden lokken naar Venus. Maar die vond ook het doorstaan van dit gevaar geen voldoende bewijs voor Psyches werkvaardigheid. Met gefronsde wenkbrauwen stootte ze een bitter lachje uit. “Ik heb wel door dat die echtbreker hier weer achter zit,” zei ze, “Maar nu zal ik je eens deftig op de proef stellen en zien of je werkelijk zo buitengewoon begiftigd bent met onverschrokken moed en uitzonderlijk inzicht. Zie je de piek bovenop de hooguitstekende rots van die ruige berg daar? Van daaruit stort een donkere rivier haar grauwe golven uit en ingesloten door het bekken van een nabijgelegen vallei bevloeit ze de moerassen van de Styx[1] en voedt ze Cocytus’ brakende wateren. Breng mij vanuit de diepste kolking van die bron onverwijld een schep vloeiend vocht in dit kruikje.” Dit zei ze en ze gaf haar, bovenop een hoop verwijten, een uit kristal gehouwen vaasje. Met gezwinde pas ging Psyche opweg naar de hoogste heuvel van de berg, in de zekerheid dat ze daar een eind voor haar ellendige leven zou vinden. Toen ze dichtbij de opgedragen bergkam kwam, zag ze de loutere onmogelijkheid van haar taak in. Een enorme vooroverhellende rots, ontoegankelijk door glibberige hobbeligheid, kotste uit zijn gapende muil een bulderende rivier uit, die dadelijk voortgestuwd tussen alle barsten van de opening naar beneden stortte en geleid in de uitgesleten bedding van een smal kanaal ongezien een nabijgelegen vallei instroomde. Van links en rechts uit de gaten in de rots kronkelden waterlopen tevoorschijn als woeste draken die hun lange nekken uitstrekken, hun ogen toegewijd aan een onafhoudelijk waken en hun pupillen eeuwig slapeloos oplichtend. Plots leek het alsof de rivier zijn water met haar eigen stem beschermen wou: “Ga weg!” riep ze opeens, en “Wat doe je?” en “Wat voer je uit? Pas toch op!” en “Vlucht!” en “Je gaat eraan!” Versteend door verontwaardiging over de onmogelijkheid van haar opdracht, verloor Psyche, hoewel haar lichaam stand hield, al haar zinnen en in haar uiterste gevaar ontbrak het haar zelfs aan de laatste troost der tranen.

Maar het gaat nooit voorbij aan de ogen van de goede Voorzienigheid wanneer een onschuldige ziel in gevaar verkeert. De koninklijke vogel van de oppergod Jupiter, die roofzuchtige arend kwam aangevlogen met wijduitgestrekte vleugels. Zijn voormalige gehoorzaamheid aan Cupido indachtig, toen zij samen Ganymedes, het Phrygische wijnschenkertje van Jupiter, naar de hemel gedragen hadden, greep hij nu de kans eer te betonen aan de macht van de god door hulp te bieden aan zijn echtgenote in nood. Hij verliet de hemelse wegen en vloog op het meisje toe. “Jij die zo eenvoudig en onervaren bent, jij hoopt nu uit die allerheiligste en al even onstuimige rivier ook maar een druppel te kunnen meenemen of zelfs maar aan te raken? Je hebt toch wel gehoord, via geruchten of zo, dat deze Stygische wateren de goden en zelfs Jupiter zelf schrik aanjagen? Wist je dat zoals jullie bij de goden zweren, zij gewoon zijn om bij de verhevenheid van de Styx te zweren? Maar geef dat kruikje hier!” En dadelijk greep hij het tussen zijn sterke klauwen en het gevaarte van zijn wiekende vleugels balancerend snelde hij vooruit. Hij schepte het onwillige water op dat hem raadde om nu nog ongeschonden heen te gaan, maar hij zei dat hij het nam op vraag van Venus, dat hij namelijk haar dienaar was en daardoor ging het een beetje makkelijker. Blij en opgelucht nam Psyche het volle kruikje in ontvangst en bracht het terug naar Venus. Maar…

* * *



[1] De Styx en de Cocytus zijn twee van de vijf rivieren in de Onderwereld.

Labels: , ,

Thursday, June 19, 2008

VI Psyche Errans Pars II

Waar waren we? Venus is woedend en vastbesloten zich te wraken, maar kan Psyche voorlopig niet vinden. Die heeft er intussen nog geen idee van wie haar wraakster is en probeert onvermoeid haar Cupido terug te vinden.

Intussen werd Psyche heen en weer geslingerd op wijdse zwerftochten, dag en nacht zocht ze intens naar een spoor van haar man en hoe rustelozer ze werd, hoe meer ze ernaar verlangde om zijn woede te sussen, indien niet met liefkozende vleierijen, dan toch met slaafse smeekbeden. Plots zag ze op een hoge berg een tempel staan en ze zei bij zichzelf: “Wie weet is hij daar wel!” Gezwind ging ze erop af, haar vermoeide pas automatisch versneld door hoop en verlangen. Ze beklom de hoge kammen en kwam aan bij de goddelijke woonst. Daar zag ze korenaren op een stapel liggen en anderen in kransen gevlochten en ook gerstenaren zag ze. Hier en daar verspreid lagen sikkels en allerlei gereedschap voor de oogst, maar allemaal door elkaar, blijkbaar zorgeloos neergegooid door de werklui, zoals normaal is na de zomer. Eén voor één begon Psyche deze allemaal uit elkaar te halen en netjes samen te leggen, in de overtuiging dat ze de verering van geen enkele godheid mocht verwaarlozen, maar van iedereen het medelijden moest proberen wekken.

Toen Ceres[1], die milde godin, haar zag terwijl ze zich zo met zorg en ijver over haar spullen bekommerde, riep ze van ver: “Zozo, arme Psyche? Over de hele wereld zoekt Venus razend naar een spoor van jou. Ze wil je koste wat kost in het verderf storten en aast op wraak met al haar goddelijke kracht. En jij zit hier mijn spulletjes te ordenen alsof je nog tijd hebt voor iets anders dan je eigen vel te redden.” Psyche wierp zich aan de voeten van de godin, huilde overvloedig en wreef haar haren over de grond. Na allerlei smeekbeden om genade besloot ze als volgt: “Ik smeek u bij uw vruchtendragende handen, bij de vrolijkheid van uw oogstfeesten, bij de gevleugelde draken die uw wagen trekken, bij de voren van het Siciliaanse akkerland en de roofwagen en het gijzelland van uw dochter Proserpina, bij haar afdaling naar een duister huwelijk en haar terugkeer naar het licht en bij alle geheime riten van het heiligdom van het Attische Eleusis, help jouw smekelinge, de beklagenswaardige Psyche. Sta me toe dat ik me hier tussen de korenaren voor een paar dagen verberg, totdat de woede van die machtige godin getemperd is door het verloop van de tijd of tenminste totdat ik door een rustpauze van mijn onafhoudelijk afzien mijn kracht herwin.” Ceres antwoordde: “Je ontroert me weliswaar met je tranen en gebeden en ik zou je graag helpen, maar ik heb altijd een goede vriendschapsband onderhouden met mijn halfzus Venus en bovendien is zij een beste dame. Ik kan haar niet voor het hoofd stoten. Verlaat daarom terstond dit huis en prijs jezelf gelukkig dat ik je niet gevangen neem en vasthoud.”

Tegen alle hoop in afgewezen, werd Psyche eens te meer overvallen door verdriet, keerde ze op haar voetsporen terug en zette ze haar tocht voort. Ergens beneden in een vallei, in een schemerig woud, zag ze een kunstig gebouwde tempel. Ze wilde geen enkele hoop op een uitweg, ook al was hij zo luttel, verliezen, maar de genade van elke god beproeven en dus trad ze de gewijde deuren toe. Ze zag kostbare geschenken en met goud beletterde stroken stof die aan de takken van de bomen en aan de deuren waren vastgehangen. Daarop stond, onder dankbetuiging voor de bewezen dienst, de naam van de godin vermeld, aan wie ze waren gewijd. Psyche knielde en omhelsde het nog halfwarme altaar en met loshangende haren bad zij: “Zus en echtgenote van de machtige Jupiter, of u nu in Samos bent op het aloude heiligdom, waar men zich als enige beroemt op uw geboorte en jongste kindergekrijt, of op het hoge Carthago, waar men u vereert als het meisje dat op leeuwen door de hemel rijdt, of bij de oevers van de Inachus, die zich u herinnert als bruid van de Donderaar en als koningin der godinnen of verdedigt u de hoge muren van de beroemde Argiven, u die door heel het oosten als Jukbrengster wordt vereerd en voor het hele westen geldt als Lichtbrengster, wees voor mij, in mijn uiterste rampspoed, Juno de Redster en bevrijd mij, uitgeput door zoveel lotgevallen, va het dreigende gevaar. Want ik weet dat u pleegt zwangere vrouwen in nood uit eigen beweging ter hulp te komen.” Bij deze vleiende woorden, voelde Juno zich in de waardigheid van al haar macht verheven en ze antwoordde dadelijk: “Ik wil best mijn bevelen schikken naar jouw smeekbeden omwille van je trouw. Maar tegen de wil van mijn schoondochter Venus, die ik altijd als een dochter heb liefgehad, kan ik me niet schaamteloos verzetten. Trouwens ben ik ook gebonden aan de wet die verbiedt dat men andermans voortvluchtige slaven tegen de wil van hun meester ontvangt.”

Zodanig ontzet door deze nieuwe schipbreuk van het Lot en door het feit dat ze haar vliegende echtgenoot niet kon vinden, verloor Psyche alle hoop op redding. Zo bedacht ze bij zichzelf: “Ach, welke hulp kan ik nog verkrijgen voor al mijn ellende, als zelfs de gunst van deze godinnen, die nochtans welwillend zijn, mij niet meer te beurt valt? Waar kan ik nog heen, in zoveel strikken gevangen? Onder welk dak, naar welke beschermende duisternis kan ik nog vluchten voor de onontkoombare blik van de machtige Venus? Waarom verman je je niet en leg je de verloren hoop niet af? Keer dapper uit eigen beweging naar je meesteres terug en verzacht de toornige omstuimigheden misschien nog met laattijdige nederigheid. En wie weet vind je de langgezochte wel in het huis van zijn moeder?” Ze bereidde zich voor op haar onveilige onderwerping en de bijna zekere dodelijke afloop. Ze dacht alvast na over het begin van haar smeekbedes.

* * *



[1] Zoals wel geweten is, is dit de godin van het graan en de oogst, van de vruchtbaarheid en het moederschap. In het Grieks heet ze Demeter. Het bekende verhaal gaat dat haar dochter, Proserpina/Persephone, geroofd werd door Pluto/Hades, de god van de Onderwereld, om zijn vrouw te worden en koningin van de Onderwereld (we zullen ze verder in het verhaal nog in levende (ahum) lijve ontmoeten). Maar omdat Ceres daar zo verdrietig over was, mocht Proserpina voortaan in de zomer terug bij haar komen. Vandaar de vruchtbaarheid van de zomer en de dorheid van de winter. Ceres is trouwens niet alleen een Griekse, maar in de eerste plaats een typische aloude Romeinse godin, gezien de Romeinen in de eerste plaats een agrarisch volk waren en bleven.

Labels: , ,

Friday, June 13, 2008

V Psyche Errans Pars I

Hoe zat dat juist met die wraak voor die zussen die er zometeen ging aankomen? En hoe zal Venus reageren als haar zoon zo toegetakeld thuiskomt? In deze passage metamorfoseert Psyche tot listige wraakzoeker en stoot Venus, in de rol van ouwe tante, een hilarische speech uit, waarop ze nog eens belachelijk gemaakt wordt door twee andere roddeltantes. Maar eerst nog even terug naar de treurigheid.

Psyche lag daar uitgestrekt op de grond en keek haar vliegende man na voor zo ver ze kon, haar ziel kwellend met extreem gejammer. Wanneer hij door het klapwieken van zijn vleugels zo hoog was gekomen dat ze hem niet meer herkende, stortte ze zich over de rand van een nabijgelegen rivier. Maar de milde rivier, uit ontzag voor de macht van de god die het water en dus ook haar zelf doet ontvlammen in passie, zette haar met een onschadelijke golf op de bloeiende oever. Toevallig zat daar de landelijke god Pan in een omhelzing met de berggodin Echo terwijl hij haar leerde allerlei geluiden na te bootsen. In een weide vlakbij dartelden grazende geitjes. De naar een bok stinkende god bemerkte Psyches gekwetste hart en, goed op de hoogte van wat er gebeurd was, riep hij haar vriendelijk bij zich en suste haar met lieve woorden: “Lief meisje, ik ben maar een plattelandsgod en een herder, maar ik ben onderricht door de vele ervaringen van mijn aanzienlijke ouderdom. Als ik het goed voor heb – want dat geldt voor wijze mannen als goddelijke ingeving – gezien je beven, je onzeker gaan, de bleke kleur van je huid, je onafhoudelijke zuchten en je zwakke oogjes, is het onder de liefde dat je lijdt. Luister naar mij. Vermoord jezelf niet door een nieuwe sprong in de diepte of door een andere vorm van geforceerde dood. Stop je getreur en droog je tranen, vereer liever Cupido, die allermachtigste god, en vlei hem met onderdanigheid, hij is ook maar een verwaande en losbandige jongeman.”

Zo sprak hij. Psyche antwoordde niet, maar aanbad de god en groette voor ze verderging. Ze zwierf lange tijd over moeilijke wegen en kwam toen, tegen het einde van de dag, aan in een stad zonder te weten welk pad haar daar had gebracht. In die stad nam de man van één van haar zussen het koningschap waar. Toen ze dit te weten kwam, zorgde Psyche ervoor dat ze bij haar zus gemeld werd. Weldra werd ze binnengeleid en na wederzijdse omhelzingen begon ze als volgt te vertellen over wat haar overkomen was: “Je herinnert je vast jullie raad, die jullie me gaven om het beest, dat onder de naam van mijn echtgenoot bij mij sliep, te doden met een dolk voor het mij, ongelukkige, met een grote schrok zou verslinden. Wel, van zodra ik, zoals we hadden afgesproken, met de hulp van het licht zijn gelaat kon zien, zag ik daar een wonderbaarlijk en goddelijk schouwspel! Het was de zoon van Venus zelf, Cupido dus hé, die daar diep en rustig lag te slapen. Ik was buiten mezelf door de aanblik van zo iets moois en wist niet waarheen met al mijn verlangens. Maar toen, door een vervloekt toeval drupte de lamp hete olie op zijn schouder. Meteen schrok hij wakker van de pijn en zag hij me staan gewapend met mes en vuur. ‘Jij ook,’ zei hij, ‘voor deze schandelijke misdaad, maak dat je wegkomt uit mijn bed en neem al je spullen mee! Ik zal jouw zus’ – en hij noemde jouw naam – ‘met mij verbinden in een fatsoenlijk huwelijk!’ en onmiddellijk beval hij Zephyr mij ver weg over de grenzen van zijn landgoed te blazen.” Psyche was nog niet uitgesproken of dat stuk venijn, krom van begeerte en opgestookt door verdorven afgunst, verzon snel een leugen voor haar echtgenoot – iets van haar ouders die gestorven waren – en scheepte in richting de rots. Daar, hoewel er een andere wind blies, riep ze met blinde hoop uit: “Neem mij aan, Cupido, als jou waardige vrouw en jij, Zephyr, vervoer je meesteres!” en ze stortte zich hals over kop in de diepte. Maar zelfs dood zou ze nooit beneden aankomen. Haar ledematen werden tegen de rotsen gezwierd en op de klippen uiteengerukt zodat ze, met haar overal verspreide ingewanden, gemakkelijk bereikbaar voedsel was voor allerlei vogels en wilde dieren. Ook de volgende wraak liet niet op zich wachten. Na opnieuw wat rondzwerven kwam Psyche weer in een stad aan waar op dezelfde manier haar andere zus woonde. En niet anders werd zij misleid door de list van haar zus en haastte zich voor het ongeoorloofde huwelijk. Ze viel op de rotsen een gelijkaardig einde tegemoet.

Terwijl Psyche alle volkeren afging om te vragen naar Cupido, lag die, lijdend onder de wonde van de lamp, in het bed van zijn moeder zelf te zuchten. Een sneeuwwitte meeuw, die op de zeestromingen ronddobberde, dook toen naar beneden naar de diepste schoot van de Oceaan. Daar was Venus zich net aan het wassen en aan het baden, toen hij bij haar ging zitten en vertelde dat haar zoon zwaar verbrand lag af te zien van de pijn en dat zijn lot onzeker was. Bovendien deden overal onder het volk geruchten de ronde over schandalen binnen het gezin van Venus: “dat hij [haar man Vulcanus] zich terugtrekt voor hoerderij in de bergen en dat jij alsmaar in de zee zit. Daardoor is er nergens nog genot, nergens nog gratie en nergens enige charme en gaat alles[1] er onverzorgd, boers en bruut aan toe. Geen huwelijksverbintenissen meer, geen vriendschapsbanden en geen kinderliefde, maar een totale warboel en een perverse walging van vuile vrijpartijen.” Zo snaterde die praatzieke en bemoeizuchtige vogel in het oor van Venus en verpeste hij de reputatie van haar zoon. Venus riep toen plotseling hevig kwaad: “Ah! Heeft dat lief zoontje van mijn een vriendinnetje? Komaan, jij die mij als enige zo trouw dient, geef op, wat is de naam van haar die zijn kinderlijke en onvolwassen hart heeft verleid! Is het één van het nimfenvolk of één van de Horen of eentje uit het Muzenkoor? Of misschien één van mijn eigen Gratiën?” En de vogel hield zich niet in. “Ik weet het niet, meesteres, maar ik denk dat hij het meisje zo vurig begeert dat, als ik het mij goed herinner, Psyche genoemd wordt.” Toen werd Venus uitzinnig en riep ze uit: “Psyche! Die buitenechtelijke rivaal van mijn schoonheid! Concurrent van mijn naam zelf! Die loeder van mij denkt zeker dat ik een bordeelmadam ben op wiens aanwijzen hij dat kind heeft leren kennen?”

Zo protesterend stelde ze zich haastig recht en verliet dadelijk de zee op weg naar haar eigen huis. Daar vond ze haar zieke zoon zoals haar verteld was en van aan de deur begon ze al luid te bulderen: “Dat is nu eens geschikt gedrag voor ons gezin, perfect passend bij de mate van zedelijke discipline in jouw heldendaden! Ten eerste treed je de bevelen van je moeder, meer zelfs, van je meesteres, met de voeten en dan, in plaats van mijn vijandin te kwellen met de laagste affaires, verbind je jezelf met al de losbandigheid en onvolwassenheid van je jeugd met haar omhelzingen en ik moet mijn aartsvijandin maar als schoondochter verdragen! Je denkt zeker, jij nietsnut, verleider, hatelijk ventje, dat jij de enige bent die hier voor een nageslacht kan zorgen en dat ik te oud en versleten ben om te produceren? Ik zou eens willen dat je goed weet dat ik een veel betere zoon zal baren, ja zelfs – opdat jij de schande des te meer zou voelen – een slaaf van mij zal adopteren en aan hem die vleugels en die vonken en die boog met die pijlen zal geven en heel mijn arsenaal, dat ik jou nooit voor zulke gebruiken gegeven heb, want uit de goederen van je vader is je daartoe nooit iets toevertrouwd! Maar je was al misopgevoed van in de wieg en altijd was je al een ruziestoker. Je hebt je ouders keer op keer respectloos getroffen en zelfs je moeder, ja ik dus!, zet jij, oudermoordenaar, nog altijd dagelijks in haar blootje. Je hebt me dikwijls bestookt en veracht als was ik op zijn minst een weduwe en je bent zelfs niet bang voor je stiefvader, die machtige en dapperste oorlogsgod. En waarom ook niet? Je bent het gewoon hem al te vaak tot mijn kwelling meisjes als maîtresses toe te steken. Maar ik zal ervoor zorgen dat je spijt krijgt van je spelletjes en dat je huwelijk een bitterzure nasmaak zal krijgen. Maar wat moet ik doen nu ik voor schut gezet ben? Waar moet ik naartoe met mijn ongeluk? Hoe moet ik die bedrieger in bedwang houden? Ik kan toch niet de hulp vragen van mijn vijand de Matigheid, die ik zo dikwijls gekrenkt heb met de losbandigheid van deze hier? Ik huiver al bij de gedachte aan een gesprek met die ouderwetse, preutserige, gedistingeerde mevrouw. En toch mag ik gelijk welke mogelijkheid tot troostbrengende wraak niet afsnijden. Ik moet mij nu tot haar wenden en niemand anders om die walgelijke nietsnut te kastijden. Ze moet zijn pijlenkoker afnemen en hem van zijn pijlen ontwapenen, zijn boog ontspannen en zijn fakkel doven en met nog veel straffere maatregelen heel zijn lichaam inbinden. De wraak voor zo’n schande zal pas totaal zijn als ze zijn haar, dat ik met deze handen zo dikwijls gestreeld heb tot het goudgeel glansde, heeft afgeschoren en zijn vleugels, die ik in mijn schoot met honing heb doordrenkt, heeft gekortwiekt.”

Zo tierend en opgezwollen van venerische woede, stormde ze naar buiten. Daar liep ze dadelijk Ceres en Juno tegen het lijf. Die zagen haar aangedane gelaat en vroegen waarom ze de stralende schoonheid van haar ogen met zo’n grimmige frons overschaduwde. Maar Venus zei: “Jullie komen net op tijd om het verlangen van mijn brandende inborst te volbrengen! Ik smeek jullie met al jullie macht te zoeken naar mijn voortvluchtige en wispelturige slavin Psyche. Het gerucht over mijn huis en het ongeoorloofde gedrag van mijn zoon zal jullie toch vroeg of laat ter ore komen.” En de twee, niet zonder weet van wat er gebeurd was, probeerden de razende woede van Venus te sussen. “Wat voor kwaad, mevrouw, heeft je zoon dan uitgevreten, dat jij zijn geneugtes zo halsstarrig in bedwang houdt en ernaar hunkert om het meisje, dat hij zo bemint, in het verderf te storten? Wat is er nu in vredesnaam zo erg is aan het feit dat hij een lief meisje toelacht? Je weet toch dat hij ook maar een man is en dan nog een jonge kerel. Ben je vergeten hoe oud hij is? Of denk je, omdat hij er nog zo goed uit ziet, dat hij altijd een jochie zal blijven? Maar jij bent zijn moeder en een wijze vrouw ook dat je altijd zo nieuwsgierig zijn doen en laten onderzoekt en hem van losbandigheid beschuldigt, zijn liefdes aan banden legt en in je mooie zoon je eigen kunstjes en genietingen berispt. Zeg eens, wie van de goden en wie van de mensen zal dulden dat jij her en der verliefdheden onder het volk verspreid, terwijl je de affaires onder je eigen dak bitter verbiedt en je openbare toevlucht van vrouwelijke zwakheden op vroegtijdig sluit?”

Zo, uit vrees voor de pijlenschieter, vleiden zij Cupido met invloedrijke bescherming, hoewel hij er niet bij was. Venus was ten zeerste verontwaardigd dat de belediging tegen haar waardigheid zo lacherig behandeld werd. Ze keerde zich om en zette er de pas in in de richting van de zee.

* * *



[1] Dit wil zeggen, alles wat verband houdt met liefde en relaties en zo. Dus overal waren er schandalen van buitenechtelijke relaties enzovoort.

Labels: , ,

Wednesday, June 11, 2008

IV Psyche Curiosa

Psyche is alleen achtergebleven nadat haar zussen hun vermetele plan tot uitvoer hadden gebracht. Maar alle kwaad kan nog afgewend worden. Hoe zal Psyche reageren? Blijft ze trouw aan haar man of loopt ze in de val van haar zussen?
Dit is zowat het mooiste en spannendste stukje van het verhaal. Allerlei emoties volgen elkaar in volle vaart op en de lezer loopt mee met Psyche het noodlot tegemoet. Bovendien bevat dit stukje één van de mooiste (erotische) beschrijvingen in de hele Latijnse literatuur. Ik ga nog niet zeggen waarover het gaat. Laat het je welgevallen!

Psyche bleef alleen achter, als je het tenminste ‘alleen zijn’ kan noemen wanneer je achternagezeten bent en opgehitst wordt door vurige Furiën. Als de branding in een zee van verdriet zwalpte ze heen en weer. Hoewel haar besluit vaststond en ze zeker was van haar zaak en nu haar hand toch al in de richting van de misdaad bewoog, dubde ze toch weer over de beslissing. Ze werd verscheurd door tegengestelde gevoelens over haar rampspoed. Ze wou vanalles doen en stelde alles uit; ze verzamelde haar moed en begon weer te beven; vastbesloten veranderde ze constant van mening en wat nog het ergste was, in hetzelfde lichaam verafschuwde ze een beest en beminde ze haar echtgenoot. Toch, toen de avond de nacht met zich meebracht, trof ze met onbezonnen haast de voorbereidingen voor de goddeloze daad. Het werd nacht, haar echtgenoot kwam en na enkele schermutselingen van het liefdesspel, zonk hij in een diepe slaap.

Toen werd Psyche, anders zo wankel van lichaam en geest, gesterkt door de wreedheid van het Lot. Ze onthulde de lamp en greep de dolk en door al haar moed leek het alsof ze zichzelf van sekse veranderd had. Maar van zodra het schijnsel van de lamp de geheimen van het bed ontsluierde, zag ze van alle mogelijk wilde beesten, absoluut het allerzachtste en allerlieflijkste dier, als die wondermooie god Cupido zelf lag hij daar als een roos te slapen. Door zijn aanblik begon de vrolijk flikkerende vlam harder te branden en kreeg de dolk waarlijk spijt van zijn heiligschennende scherpte. Maar Psyche was verschrikt door de aanblik en haar geest niet langer de baas. Bevend en in vale bleekheid zeeg ze op haar knieën en zocht het mes te verbergen, maar nu in haar eigen borst. En dit had ze zeker gedaan als niet uit scrhik voor zo’n wandaad het mes zich liet wegglijden en haar roekeloze handen ontvloog. Ze was weliswaar uitgeput en verstoken van redding, toen ze voorzichtig naar de schoonheid van het goddelijke gelaat staarde. Maar haar gemoed versterkte zich. Ze zag het gouden hoofd met de weelderige haardos geurend naar ambrozijn. Ze zag langs de roomblanke hals en de rozerode wangen verstrengelde lokjes haar sierlijk naar beneden dwarrelen, een paar langs hier hangend, een paar langs daar hangend. Hun al te zeer fonkelende glans deed het licht van de lamp zelf verbleken. Aan de schouders van de gevleugelde god blonken bedauwde veertjes als waren het schitterende bloemen. Hoewel de vleugels rustten, wapperden enkele tengere en delicate pluimpjes onrustig heen en weer. De rest van het lichaam was glad en blank en zo dat Venus zelf geen spijt zou hebben het gebaard te hebben. Voor het voeteneinde van het bed lagen boog, pijlenkoker en pijlen, de genadige wapens van een grote god.

Toen Psyche met onverzadigbare belangstelling de wapens van haar man doorzocht, betastte en bewonderde, nam ze één pijl uit de koker en met het topje van haar bevende duim testte ze de scherpte van de punt. Maar door een beetje te veel kracht duwde ze te hard en een klein druppeltje rood bloed parelde op haar huid. Zo werd Psyche zonder het te weten uit eigen beweging verliefd op de Liefde.[1] Meer en meer innerlijk brandend van verlangen boog ze zich hongerig over Cupido en drukte met volle mond haastig begerige en brutale kussen op zijn huid, vrezend dat hij uit zijn slaap zou ontwaken. Maar, terwijl Psyche ontroerd was door zoveel moois en tegelijk gewond in haar hart, liet die vermetele lamp, ofwel uit verfoeilijke trouweloosheid ofwel uit giftige afgunst ofwel omdat ze er ook naar hunkerde zelf zo’n lichaam aan te raken en op haar manier te kussen, vanaf de punt van haar vlam een druppel gloeiende olie op de rechterschouder van de god vallen.[2] Jij, brutale en roekeloze lamp, waardeloze helper van de liefde, jij verbrandt de meester zelf van alle vuur! Weet je wel dat het een minnaar was die jou voor ’t eerst uitvond, opdat hij zo ook ’s nachts langer van zijn begeerte zou kunnen genieten? Zo verbrand schrok de god op en toen hij de daad van ontrouw ontdekte, vloog hij zonder geluid weg uit het zicht en het bereik van zijn diepongelukkige meisje.

Maar Psyche stelde zich dadelijk recht en greep met beide handen zijn rechterbeen en, terwijl haar echtgenoot hoger en hoger opvloog, hing zij daar als aanhangsel op zijn tocht door de wolken. Tenslotte viel ze uitgeput op de grond. Maar de goddelijke minnaar, liet haar niet zomaar achter. Hij vloog naar een cypres vlakbij en van op de hoge top sprak hij haar hevig ontzet toe: “Domme domme Psyche, ik had inderdaad beter geluisterd naar de bevelen van mijn moeder Venus. Zij beval me in jou de begeerte te ontsteken voor de meest lage en ellendige sterveling en je in een onaanzienlijk huwelijk met hem te verbinden. Maar ik vloog liever zelf als aanbidder naar je toe. Maar dat heb ik lichtzinnig gedaan, ik besef het, ik, die beroemde pijlenschieter, trof mezelf en maakte jou tot mijn vrouw. En zo leek ik voor jou een beest te zijn en met een mes wou je mijn hoofd afhakken dat de twee ogen draagt die jou zo aanbidden. Ik wist de hele tijd dat je hiervoor moest oppassen en ik heb je keer op keer welwillend gewaarschuwd. Maar die voortreffelijke raadgeefsters zal ik dadelijk straffen. Jou straf ik slechts met mijn vlucht.” Bij het einde van deze woorden, ging hij op zijn vleugels de hoogte in.


* * *



[1] In het Latijn: ‘in Amoris incidit amorem,’ bijna letterlijk zoals in het Engels ‘to fall in love;’ dus ‘with Love she fell in love.’ Mooi!

[2] Ere wie ere toekomt, ik heb voor een deel van deze zin de vertaling overgenomen van Joke uit mijn klas. Ze had het echt goed gedaan. :-)


Labels: , ,

Tuesday, June 10, 2008

III Psyche Simplex

De zussen zijn vastberaden om Psyche onderuit te halen. Haar mysterieuze echtgenoot waarschuwt Psyche opnieuw. Het goede nieuws dat hij ook nog brengt wordt meteen overschaduwd. Het noodlot slaat toe…

Dit beviel de twee krengen en zij verborgen alle kostbaarheden die ze gekregen hadden. Ze rukten weer aan hun haren en geveinsde tranen jankend hervatten ze hun geween. Zo reten ze de gesleten pijn van hun ouders weer open. Ze haastten zich naar huis, opgezwollen van woede en listigheid en zelfs zustermoord beramend tegen het onschuldige meisje.

Intussen waarschuwde de man, die Psyche niet kende, zijn vrouwe opnieuw in één van hun nachtelijke gesprekken: “Zie je dan niet hoe groot het gevaar is dat je bedreigt? Het Noodlot schermutselt in de verte en tenzij je extra op je hoede bent, zal het weldra toeslaan! Die perfide hyena’s van zusters zitten zorgvuldig hinderlagen voor jou te uit te kienen waarvan de hoofdzaak zal zijn je te overtuigen te vragen naar mijn gelaat. En, zoals ik je al zo dikwijls gewaarschuwd heb, eens je dit gezien zal hebben, kan je het nooit meer zien. Dus als die verderfelijke vampieren met hun funeste plannen hier weer eens komen – en komen zullen ze, daar ben ik van overtuigd! – dan mag je helemaal niet met hen praten en als je dat niet kan verdragen door je aangeboren naïviteit en je tere gemoed, aanhoor en zeg dan zeker niets over je man! Wij gaan trouwens ons gezinnetje uitbreiden: dit tot nu toe onvolgroeide buikje draagt ons kindje. Als je ons geheim in stilte kan bewaren, wordt het een god, als je het prijsgeeft, wordt het een sterveling.” Door dit blije bericht fleurde Psyche helemaal op, ze juichte de troost van een goddelijke telg toe en de toekomstige verzekering van hun liefde. En ze verheugde zich op de waardige naam van moeder. Angstvallig begon ze de voorbijgaande dagen en maanden te tellen en omdat ze geen flauw idee had van hoe het was zwanger te zijn, verwonderde ze zich over de grote groei van haar baarmoeder door zo’n klein prikje.

Maar die walgelijke Furiën, venijnig als adders hun stinkende adem wasemend, voeren al uit met ongepermitteerde haast. En opnieuw waarschuwde de echtgenoot zijn Psyche: “De laatste dagen, het uur van het noodlot! Vijandinnen van je eigen sekse en bloed hebben de wapens gegrepen en het kamp opgebroken. Ze richten de slaglinie op en blazen de aanval. Met getrokken zwaard graaien ze naar jouw hals. Die verdorven zusters! Ach, welke grote beproevingen drijven ons in het nauw, mijn allerliefste Psyche! Heb medelijden met jezelf en met mij en bevrijd door toegewijde zelfbeheersing je thuis, je man, jezelf en ons kleintje van de dreigende ramp. En die misdadige wijven, met hun bloeddorstige haat, die zomaar familiebanden met de voeten treden, ze zijn het niet waard zussen genoemd te worden! Je zou ze niet mogen aanzien of aanhoren als ze zich binnenkort weer als Sirenen over de klif hangen en in de rotsen hun venijnige stemmen doen weergalmen.” Psyches stem beefde door het huilerige snikken als ze antwoordde: “Je hebt nu al zo lang de bewijzen van mijn trouw en discretie kunnen nagaan, voor zover ik weet, en toch zal ook nu mijn standvastigheid zich aan jou bewijzen. Zeg jij maar aan Zephyr dat hij opnieuw gehoorzaamt. Geef me in de plaats van jouw dierbare voorkomen dan toch de aanblik van mijn zussen. Bij jouw rijkelijke kaneelzoete haren, bij je zachte wangen, bol als de mijne, bij je hart vurig door een ongewone warmte, moge ik tenminste in ons kindje jouw gelaat leren kennen. Laat me je als vrome smekelinge met gebeden vermurwen en gun me de vreugde van zusterlijke liefde om het gemoed van je devote Psyche te verkwikken. Niets zoek ik nog te vinden in verband met je gelaat en ik geef niet meer om de donkerte wanneer je er ’s nachts bent. Ik hou van je, mijn lichtje in de duisternis.” Betoverd door deze woorden en door haar zachte omhelzingen veegde hij met zijn haar haar tranen af, beloofde alles te doen en liep dadelijk het licht van de luikende dag voorbij.

Bij hun tweede bezoek zullen de zussen Psyche vals en gematigd feliciteren met haar zwangerschap en zich opnieuw alle geneugten van het huis van hun zus laten welgevallen. Maar al snel beginnen ze weer vragen te stellen over Psyches man. En het meisje, ongecompliceerd en simpel als ze is, vergeet pardoes wat ze de vorige keer verteld had en verzint een nieuw verhaal waarin haar echtgenoot oud en grijs is. Op hun terugweg konkelfoezen de zussen onder elkaar. Ze hebben door dat Psyche haar man niet kent en hij dus waarschijnlijk wel een god moet zijn. Het duurt niet lang of daar staan ze weer klaar om door Zephyr meegeblazen te worden. Maar het derde bezoek van de zussen geef ik jullie voluit, want zij hebben nieuws voor Psyche…

Totaal ontvlamd, staken de zussen even haastig het hoofd binnen bij hun ouders. Na een nacht woelig waken, vlogen ze ’s ochtends naar de rots en vandaar zoals gewoonlijk met de hulp van de wind naar beneden. Ze forceerden tranen door te duwen op hun oogleden en spraken het meisje aan met deze list: “Je bent weliswaar gelukkig nu en zit hier zo gelukzalig, argeloos en zonder te weten welk gevaar je bedreigt. Maar wij, die waken over jouw welzijn met onaflaatbare zorg, worden gekweld door je ongeluk. Wij hebben namelijk iets voor waar vernomen en kunnen het, als deelgenoten in jouw lotgevallen – zoals je weet – niet langer voor jou verborgen houden. Namelijk dat een reusachtige slang, voortkruipend in draaiende wentelingen, een hals bloederig van het venijn, met zijn diepe gapende keel, ’s nachts in het geniep bij jou slaapt. Herinner je je de voorspelling van de Pythia, die verkondigde dat jij was voorbestemd voor een huwelijk met een gruwelijk beest? Vele boeren en zij die hier in de omgeving gaan jagen en talrijke omwonenden hebben hem al ’s avonds gezien als hij terugkwam van de weide en het water van de nabijgelegen rivier inzwom. Allemaal zeggen ze dat hij je niet lang meer zal volproppen met bekoringen van lekkernijen, maar van zodra je zwangerschap rond is, zal hij je, voorzien van een weldoorvoed extra’tje, verslinden. Maar het is volledig aan jou om te beslissen of je luistert naar je zussen die bezorgd zijn om je welzijn, de dood afwendt en bij ons komt wonen, veilig voor het gevaar, of dat je begraven raakt in de ingewanden van een afschuwelijk beest. Het zou kunnen dat je de eenzaamheid van de landgoed met zijn stemmen verkiest, de gevaarlijke vrijerijen van een heimelijke liefde en de omarming van een giftige slang, maar dan hebben wij als goede zussen tenminste onze plicht gedaan.” Toen werd de ellendige Psyche, zo volslagen naïef en simpel van inborst, meegesleurd door de verschrikking van die triestige woorden. Ze was buiten zichzelf en terstond vergat ze alle waarschuwingen van haar echtgenoot en al haar beloftes erbij. Ze stortte zich in de diepte van haar ongeluk en bevend en lijkbleek stamelde ze tot drie maal toe met half open mond voor ze zei: “Mijn lieve zussen, jullie zijn, zoals het hoort, standvastig in je zusterlijke plicht, en echt, zij die jullie zulke dingen bevestigd hebben, lijken mij geen leugens te vertellen. Want nooit heb ik het gezicht van mijn man gezien. Ik ken hem eigenlijk helemaal niet! Ik hoor alleen ’s nachts zijn stem. Ik geef me over aan een man van duistere afkomst die volstrekt lichtschuw is. Met recht en reden kan ik met jullie besluiten dat hij één of ander beest is. Hij joeg me altijd schrik aan in verband met zijn uiterlijk en dreigde met groot kwaad als ik nieuwsgierig zou zijn. En daarom, als jullie nu iets van heilzame hulp kunnen brengen voor je zus in nood, kom er dan snel mee voor de boeg. Nog één volgend onoplettendheidje en alle baat van voorzienigheid zal verloren zijn.”

Nu stond de deur wijd open, haar hart lag open en bloot voor het bedrog van die feeksen. Zij verlieten de schuilplaatsen van hun hinderlagen en met getrokken zwaard namen ze nu bezit van de onzekere gedachten van het meisje. De ene zei: “Aangezien onze verwantschap ons dwingt om jouw welzijn voor ogen te hebben en te zorgen dat geen enkel gevaar jou bedreigt, zullen wij je de enige uitweg tonen naar jouw redding. We hebben er lang over nagedacht. Neem een dolk, slijp ze en scherp ze nog eens extra met je vlakke hand. Verberg ze dan aan de kant van het bed waar jij gewoonlijk slaapt. Vul een lamp met olie zodat ze helder verlicht en bedek ze, brandend, met een omgekeerde pot. Al deze voorbereidingen hou je zorgvuldig verborgen. Als hij dan kronkelend slepend in het bed komt, zich uitstrekt en uiteindelijk bevangen door een bedwelmende slaap diep en rustig ligt te ademen, glip jij het bed uit op blote voeten met kleine geruisloze stapjes. Je bevrijdt de lamp uit haar duistere gevangenis en grijpt de kans voor je heldendaad geholpen door het schijnsel. Neem dapper de tweesnijdende dolk en hef ze omhoog met je rechterhand. En dan, hak je met de juiste slag in de knoop tussen de nek en het hoofd van de schadelijke slang. Onze hulp zal je niet ontbreken. Wij zullen gespannen staan wachten en van zodra je jezelf van de dood gevrijwaard hebt, zullen we toesnellen en jou, met al wat hier te vinden is, meenemen. En dan zullen we jou, een mens, verbinden in een fatsoenlijk huwelijk met een mens.” Met deze woorden hitsten ze hun zus helemaal op. Toen verlieten ze haar onmiddellijk. Ze kregen zelf namelijk de stuipen op het lijf door de nabijheid van zo’n onheil! Nadat ze zoals gewoonlijk door de wind meegevoerd waren en neergelegd op de rots, vluchtten ze hals over kop weg, scheepten ijlings in en staken af in volle vaart.

* * *

Labels: , ,

Sunday, June 08, 2008

II Psyche Felix

Het wondermooie meisje Psyche werd opgeofferd aan het Lot en door de wind naar een rustige, afgelegen plek geblazen…

Psyche lag zachtjes te slapen op haar tere bedje van bedauwd gras. Haar gemoed kwam tot rust na al de opschudding van voorheen. Ze sliep in en werd pas wakker als ze voldoende verkwikt was door de behaaglijke slaap. Toen zag zij een uitgestrekt woud met rijzige bomen en een bron met kristalhelder water. Middenin het woud, dicht bij de bron stond een paleis dat niet door mensenhanden maar door goddelijke krachten moest opgetrokken zijn. Want van bij het eerste binnenkomen zou je geweten hebben dat het de stralende en lieflijke verblijfplaats van één of andere god was. Het cassettenplafond, zorgvuldig uit citroenhout en ivoor gehouwen, werd ondersteund door gouden zuilen, alle wanden waren bezet met zilveren drijfwerk van roofdieren en ander wild, dat meteen bij het intreden in het oog sprong. Het moest een wonderzaam kunstenaar zijn, waarschijnlijk een halfgod of zelfs een god, die zo fijn zilveren diervormen kon uitsnijden. Zelfs de vloeren waren opgelegd met minutieus afgehouwen steen in verschillende taferelen. Driewerf zalig zijn zij die zo’n edelstenen en juwelen betreden! Ook de andere delen van het lange en brede huis waren van onschatbare waarde, de muren schitterend door de natuurlijke glans van massief goud, zodat het huis zijn eigen daglicht creëerde zelfs als de zon niet scheen: zo fonkelden de slaapkamer, de hal en zelfs de deuren. De overige rijkdommen maakten allemaal deel uit van de pracht van het huis zodat het terecht leek alsof dit het paleis was dat Jupiter had voorzien voor wanneer hij zich onder de mensen begaf.

Gelonkt door de bekoring van deze plek trad Psyche naderbij en met een klein beetje meer zelfvertrouwen stak ze de drempel over. Weldra doorzocht ze stuk voor stuk al het moois dat ze zag. Aan de andere kant van het huis vond ze prachtig opgetrokken schatkamers nokvol rijkdommen. Niets dat er níet lag! Maar naast de bewondering voor zoveel weelde, was het grootste wonder dat er geen enkel slot, geen enkele keten, niets in ’t geheel deze schat van over de hele wereld bewaakte. Terwijl Psyche dit alles met een enorm verlangen bekeek, diende zich een stem aan, zonder lichaam, die zei: “Waarom, meesteres, verwondert u zich over deze rijkdommen? Ze zijn allemaal de uwe! Trek u nu terug op uw kamer, leg uw vermoeide lichaam te ruste of neem een bad naar genoegen. Wij, van wie u de stemmen hoort, zullen u als ijverige dienaressen bedienen en wanneer u zichzelf verzord heeft zal een rijkelijk maal voor u klaarstaan.” Psyche begreep dat de goede Voorzienigheid er voor iets tussen zat. Ze gaf gehoor aan de vormeloze stemmen en na een goede slaap legde ze de vermoeidheid van zich af in een verkwikkend bad en daar stond een halfrond aanligbed voor haar klaar aan een gedekte tafel. Ze werd bediend van een overvloed aan nectar en allerlei gerechten, voortgedreven door een windje. Niemand zag ze, ze hoorde alleen gefluister. Na het rijkelijke maal begon een onzichtbaar iemand te zingen en speelde een ander de cither die ze zelfs ook niet zag. Er weerklonk een harmonische samenzang alsof er, hoewel er helemaal niemand stond, een heel koor aanwezig was. De avond naderde en Psyche ging naar bed. Toen de nacht al wat gevorderd was, hoorde ze een zacht geluid. In haar eenzaamheid begon ze voor haar maagdelijkheid te vrezen en ze beefde en huiverde en had schrik voor één of ander onbekend gevaar. Het was haar edele echtgenoot die daar aankwam, het bed inkroop, Psyche tot zijn echtgenote maakte en voordat het licht werd alweer weggegaan was. Meteen stonden de stemmen klaar bij de slaapkamer en verzorgden het nieuwe bruidje dat nu haar maagdelijkheid verloren was. Zo ging alles lange tijd door. En zoals normaal is, leerde Psyche, door routine, genoegen te scheppen in haar nieuwe situatie. Enkel het geluid van de mysterieuze stemmen was een troost voor haar eenzaamheid.

Intussen kwijnden haar ouders weg door de pijn en het verdriet. Het verhaal van wat gebeurd was verspreidde zich en bereikte de ouderen zussen. Diep bedroefd verlieten zij haastig hun huis om hun ouders op te zoeken en te troosten. En die nacht begon de echtgenoot als volgt tegen zijn Psyche, want behalve zien kon ze hem perfect voelen en horen: “Psyche, mijn allerliefste en dierbare vrouw, ik denk dat een vreselijk gevaar van de dekselse Fortuna jou bedreigt waar je met grote zorg moet voor opletten. Want je zussen, in de mening dat je dood bent, zoeken verward je spoor naar de rots en zullen daar binnenkort aankomen. Maar als je hun jammerklachten zou horen, mag je er niet op antwoorden en er zelfs niet naar omkijken, anders breng je mij enorm verdriet toe en jezelf je einde.” Ze knikte en beloofde te doen wat hij zei, maar van zodra hij samen met de nacht was verdwenen bracht ze de dag door in tranen en gejammer, voortdurend klagend dat ze nu wel zou sterven, als ze omgeven door de bewaking van deze gelukzalige kerker, verstoken zou blijven van menselijk contact en haar zussen, die zo om haar treurden, niet mocht geruststellen en zelfs helemaal niet mocht zien. Geen bad, geen voedsel en niets anders kon haar erbovenop helpen en uiteindelijk viel ze uitgeput van het huilen in slaap. Even later, toen haar man, een beetje vroeger dan anders, bij haar in bed kroop en zijn huilende meisje omhelsde, berispte hij haar: “Wat moet ik hier nu van denken, m’n Psyche? Wat kan ik als echtgenoot van jou verwachten, waar mag ik op hopen? De hele dag en zelfs ’s nachts in mijn armen hou je niet op jezelf te kwellen. Doe dan zoals je wil en volg je verderfelijke verlangen! Maar herinner je mijn waarschuwingen als je er later spijt van krijgt.” En door te smeken en te dreigen dat ze zou sterven verkreeg ze dat hij toestemde in haar wil om haar zussen te zien, hun leed te verzachten en met hen te praten. Hij willigde dus de wensen van zijn nieuwe bruid in en stemde bovendien in dat ze hen hoeveel ze maar wou van het goud en de juwelen mocht meegeven. Maar keer op keer waarschuwde hij haar en maakte haar bang dat ze nooit op aanraden van haar zussen naar zijn uiterlijk mocht vragen en dat ze zichzelf niet door ongeoorloofde nieuwsgierigheid van zo’n grote rijkdommen te gronde mocht richten want dan zou ze nooit meer van zijn omhelzing kunnen genieten. Ze bedankte hem en met een al wat blijer gezichtje zei ze: “Eerder zou ik honderd keer sterven dan dat ik jouw omarming zou moeten missen. Ik bemin je, ik zie je graag, wie je ook bent, ik hou van jou als van mijn eigen leven, je bent zelfs niet met Cupido te vergelijken. Maar ik zou zo graag hebben dat je mijn smeekbeden inwilligt en mijn zussen door Zephyr naar hier te laten brengen,” en ze kuste hem zacht, prevelde lieve woordjes, sloot hem in haar armen en fluisterde: “m’n liefje, m’n ventje, zoete adem van jouw Psyche.” Overwonnen door het liefdesgefluister gaf de echtgenoot tegen zijn zin toe. Hij beloofde alles te doen wat ze vroeg en toen het eerste licht zichtbaar werd verdween hij uit de armen van z’n vrouw.

En de zussen kwamen, werden gerustgesteld door Psyche, overweldigd met weelde en wijsgemaakt dat Psyches man een mooie, rijke jongeman was met nog maar een donzig baardje op zijn wangetjes en dat hij zijn dagen vulde met jagen. Dit stukje heb ik overgeslaan om het verhaal een beetje vooruit te doen gaan. Het Latijn is weliswaar prachtig en als ik kon zou ik het jullie zeker niet onthouden, maar mijn rudimentaire schrijftalent en de Nederlandse taal op zich zijn ontoereikend om de opgezwollen, bloemige klankrijke stijl van Apuleius te representeren. Maar de reacties van de zussen, vurige speeches die bijna komisch aandoen, wil ik jullie niet onthouden. Stilletjesaan maar zeker sudderde zacht een sluipende jaloezi…

De voortreffelijke zussen keerden huiswaarts en reeds ontvlamd door de felle gloed van flikkerende afgunst smiespelden zij samen in stiekeme gesprekken. Zo zei de ene zus: “Blinde, wrede en onrechtvaardige Fortuna! Bevalt dit jou, dat wij, uit dezelfde ouders geboren een heel ander lot beschoren zijn? En wij zijn nog wel de oudsten! Als slavinnen zijn wij aan onze mannen gegeven, ver weg van huis als bannelingen van onze ouders en die kleine, die de baarmoeder uitputte in een laatste krachtinspanning, bezit nu al die rijkdommen en een god als echtgenoot en ze weet nog niet eens wat ze er allemaal moet mee doen! Heb je wel gezien hoeveel daar in dat huis lag? Zo’n edelstenen, zo’n gewaden, schitterende juwelen en goud waar je ook gaat. En als die kerel ook nog eens zo knap is als ze beweert, dan leeft er werkelijk geen gelukkigere vrouw op de hele wereld. En misschien, als hun relatie zich verdiept en hun affectie sterker wordt, maakt die goddelijke man haar nog tot godin! Bij Hercules, zo is het al! Zo gedraagt ze zich toch! Ze kijkt alsmaar omhoog en straalt als gewone vrouw goddelijkheid uit. Met stemmen als meiden en de wind zelf onder haar bevel! En ik zit bij zo’n vent die ouder is dan mijn vader, kaler dan een pompoen en gerimpelder dan een droge peer en die heel het huis bewaakt met sloten en grendels.” En de andere antwoordde: “En ik dan, mijn man staat dubbelgeplooid van d’ artrose en daardoor kan hij maar heel zelden mijn liefde bevredigen. Hij zit altijd zijn gekromde en versteende handen te wrijven waar ik dan met mijn delicate handjes vuile geoliede lappen en stinkende pleisters moet opleggen. Eigenlijk ben ik geen echtgenote maar vervul ik de zware taak van een verpleegster! Jij, zuster, moet maar zien of je dit slaafs wil verdragen want zal ik eens zeggen wat ik vind? Ik ga niet dulden dat zo’n geluk aan dat stuk waardeloos persoon verspild wordt. Heb je trouwens gemerkt hoe trots en arrogant ze ons behandelde en hoe ze door al haar opschepperij verraadde hoe omhooggevallen ze wel was? Uit haar hopen rijkdom gaf ze ons zo wat kleinigheden en, verveeld met onze aanwezigheid beval ze ons uit te drijven en weg te blazen. Maar ik zou geen vrouw zijn en al helemaal niet leven als ik haar niet van al haar weelde ten gronde zou werpen. En als jij ook vindt – en je hebt ferm gelijk – dat ze ons genoeg beledigd heeft, laat ons dan samen een goed plan smeden. Maar laat ons niets aan onze ouders vertellen en aan niemand anders over haar welzijn. Het is al genoeg dat wij het hebben moeten aanzien. Laat staan dat wij haar gelukzaligheid aan onze ouders en heel het volk zouden gaan verkondigen! Want weelde waar niemand van weet maakt niet gelukkig. Ze zal weten dat ze geen meiden heeft, maar zussen! Maar laat ons nu weerkeren naar onze mannen en onze paupere huizen en later, versterkt met een vernuftig plan, terugkomen om haar trots te straffen.”

* * *

Labels: , ,

Friday, June 06, 2008

De Liefde en de Ziel

Vandaag had ik examen van Amor en Psyche. Dat is geen vak op zich, maar omdat niemand zich nog de titel van het vak herinnert – die doet er ook niet toe – noemen we het maar zo, naar de Latijnse tekst waarrond het vak draait. Amor en Psyche is een verhaaltje dat, in de versie van de auteur Apuleius (tweede eeuw), deel uitmaakt van één van de twee unieke romans uit de Latijnse literatuur, genaamd de Metamorfosen of De Gouden Ezel. Ik speelde al langer met het idee om over elk examen een stukje op mijn blog te schrijven en in dit geval is het gewoon het verhaaltje zelf geworden. Dat is namelijk het allerboeiendste én allermooiste van het vak.

Het gaat om een sprookje dat al eeuwen als folklore de ronde deed, maar dat in de versie van Apuleius werd verheven tot hoogliteraire vertelling. Het is het verhaal van de menselijke Ziel en de Liefde. Meer zal ik niet zeggen, alleen dan, zoals Apuleius het de vertelster in het kaderverhaal deed zeggen: het is een lief verhaaltje dat ik vertel om je te sussen en te plezieren. Ik heb het opgedeeld in episodes, een achttal in totaal, opdat het aangenaam leesbaar zou blijven. Maar de episodes zullen elkaar (hoogstwaarschijnlijk) snel opvolgen en niet eindigen met grandioze cliffhangers. ;-)

Deze vertaling (dicht aansluitend bij de Latijnse tekst) is gebaseerd op de Latijnse uitgave van E. J. Kenney, Cambridge, 1990.


Amor en Psyche

Er waren eens in een stad een koning en een koning, die drie dochters hadden van uitzonderlijke schoonheid. De twee oudste, met hun lieflijke gezichtjes, konden nog net met menselijke lofbetuigingen geprezen worden, maar het jongste meisje was zo wonderlijk mooi dat de taal van de mensen tekortschoot. Van vele naburige steden kwamen massa’s mensen samen om in een drukke menigte de uitzonderlijke aanblik te bewonderen en door de onbeschrijflijkheid van de schoonheid werden zij verstomd. Ze brachten hun wijsvinger naar het topje van hun duim en zo naar hun mond en vereerden het meisje als de godin Venus zelf. Het gerucht verspreidde zich over de steden in de omgeving en over de aangrenzende gebieden dat de diepblauwe zee een nieuwe godin had voortgebracht en het schuimende water haar had opgevoed en dat haar de gratie van goddelijkheid werd toegedicht en dit was het gespreksonderwerp onder alle volkeren, ja zelfs dat niet de zee, maar de aarde door een nieuwe kiem van druppels uit de hemel een tweede Venus had gebaard, een maagdelijke bloempje. Zo groeide het gerucht elke dag aan en doordrong het de nabijgelegen eilanden, een groot deel van het land en allerlei provincies. Vele onderdanen hadden lange tochten afgelegd en de diepe zee doorvaren naar dit hemelse spektakel, om het te aanschouwen. Niemand ging nog naar Paphos of Cnidos of zelfs naar Cythera om de godin Venus te zien; haar riten werden verwaarloosd, haar tempels kwamen in verval, haar feestdagen werden genegeerd. Haar beeld bleef onomkransd en haar lege altaar lag er vuil bij met koud geworden as. Het meisje werd nu aanbeden en in een mensengezicht werd de goddelijkheid van zo’n grote godin vereerd. Als zij ’s morgens naar buiten kwam werd ze bekoord met offers en feestmalen en de naam van de afwezige Venus. Als ze over de pleinen liep, gingen mensen met haar mee en sierden haar met kransen en losse bloemen.

Deze overdracht van een goddelijke cultus op een sterfelijk meisje, ontvlamde de woede van Venus en omdat ze het niet kon dulden schudde ze haar hoofd en zei ze fronsend tegen zichzelf: “zie nu, ik, de aloude moeder van de natuur, de oorsprong van de elementen en de voedster van de hele wereld, Venus, deel mijn eerbiedwaardigheid met een sterfelijk kind en laat mijn hemelse naam onteren met het vuil van de aarde! En ik moet dat zeker verdragen, die onstandvastige aanbidding voor mijn plaatsvervangster en mijn aanzien voor een sterfelijk meisje? Tevergeefs heeft die herder, wiens rechtschapenheid en trouw à propos door de machtige Jupiter waren bevestigd, mij verkozen boven twee grote godinnen voor mijn uitzonderlijke schoonheid. Maar wie ze ook is, ze zal zich niet lang meer zo zelfvergenoegd van mijn eer bedienen: ik zal ervoor zorgen dat ze nog spijt krijgt van haar ongeoorloofde schoonheid!” Meteen riep ze haar zoon bij zich, die roekeloze gevleugelde jongen die de openbare zede veracht en ’s nachts met zijn vonken en pijlen door vreemde huizen dwaalt, allerlei huwelijken verpest en dat ongestraft. Hij doet niets goeds. Al brutaal geboren werd hij nu nog aangevuurd door de woorden van zijn moeder en toonde ze zelf de stad waar Psyche woonde – want zo was naar naam. Ze vertelde hem alles over het gerucht van hun wedijverende schoonheid fronsend van verontwaardiging zei ze: “Bij mijn moederlijke liefde, bij de zoete wonde van je pijl en de zwoele branding van je vonk, jij moet de wraak van je moeder volbrengen, maar dan totaal! Straf die arrogante schoonheid streng en doe vooral dit ene ding: raak die meid met vurige hartstocht voor man van het laagste allooi, die qua aanzien, bezit en ook nog eens welvaart door het Lot verdoemd is, zo een absolute nul dat er nergens in de wereld iemand meer te beklagen is dan zij.” Dat zei ze, ze kuste haar zoon met hete kussen en dikke zoenen op zijn gezicht en vertrok naar de kust. Met haar roze voeten wandelde ze het golvende water op naar het middelste van de zee en meteen werd ze omringd door haar maritieme gevolg. De Nereïden zongen in koor, Portunus met zijn ruige zeegroene baard was er en Salacia met haar schoot vol vis en ook Palaemon, de kleine dolfijnenmenner. Slingers van Tritons dartelden rond haar en bliezen zachte tonen in schelpen. Eén hield haar een sluier tegen de zon voor, nog één een spiegel en de anderen zwommen in paren langs haar wagen. Zo zag de stoet eruit die Venus naar de oceaan begeleidde.

Intussen kon Psyche geen vruchten plukken van haar schoonheid. Ze werd door iedereen bewonderd en geprezen, maar niemand, koning noch prins noch man uit het volk vroeg haar ten huwelijk. Ze verwonderden zich allemaal over haar goddelijke schoonheid en beschouwden haar als kunstig afgewerkt beeld. Haar oudere zussen, met hun bescheidener en niet zo beruchte schoonheid, hadden al lang een huwelijk met een koning van een nabijgelegen gebied in de wacht gesleept, maar Psyche bleef als eenzaam maagdje thuis achter en ze huilde om haar verlatenheid, fysiek verzwakt en mentaal gekwetst, en hoewel geprezen door alle volkeren, vervloekte ze haar schoonheid. De bezorgde vader van het diepongelukkige meisje begon de haat van de hemelingen te vermoeden en uit vreesde voor de woede van de goden, besloot hij naar het aloude orakel in Milete te gaan. Met gebeden en offers vroeg hij om een huwelijk en een man voor het uit de gunst geraakt meisje. Maar Apollo, nochtans Grieks en Ionisch, antwoordde dit in het Nederlands van de verteller:

Breng het meisje, oh koning, naar de hoogste rots van een berg,
getooid als een bruidje dat ten grave gaat.
Hoop niet dat ze een sterfelijke man als echtgenoot zal krijgen
maar een wild beest, onaanzienlijk als een slang,
dat met zijn vleugels door het luchtruim vliegt en overal schrik inboezemt
hij belaagt iedereen met zijn vuur en zijn zwaard,
zodat zelfs Jupiter gaat beven en schrik heeft voor zijn macht
en de rivieren gaan huiveren, ja zelfs de duistere Styx.

Eens was de koning gelukkig, maar nu hij deze heilige voorspelling gehoord had, keerde hij ontstemd en droevig terug naar huis en vertelde zijn vrouw over het onheilspellende lot. Ze weenden en treurden en klaagden lange dagen. Maar het grimmige lot moest en zou zich voltrekken. Alles werd klaargemaakt voor het huwelijksfeest van het miserabele meisje. Het licht van de huwelijksfakkels werd zwart door de roetige asafzetting, de toon van de fluiten veranderde in een Lydische klaagzang en de vreugde mondde uit in luguber geweeklaag. De bruid wiste zich de tranen met haar eigen sluier. De hele stad treurde mee met het koningshuis zo aangedaan door het trieste lot en alle lopende zaken werden opgeschort voor een periode van publieke rouw.

Maar een heilig voorschrift moet gehoorzaamd worden en de arme Psyche werd opgeëist voor haar voorbestemde straf. En dus rondde men het huwelijksfeest af en onder luid gejammer, zoals gewoonlijk, volgde het hele volk de levende naar haar graf. Psyche gaf zich huilend over niet aan haar huwelijk, maar aan haar uitvaart. Maar toen de droeve ouders twijfelden of ze die vreselijke daad wel zouden uitvoeren, was zij het, de dochter zelf, die hen aanspoorde: “Waarom kwellen jullie je ongelukkige ouderdom met dat lange geween? Waarom mat je je levensadem, die mij zo dierbaar is, af met dat gejammer? Waarom verdof je je ogen met zinloze tranen? Waarom ruk je je grijze haar uit en sla je je op de borst en op de vrome boezem? Dit is de prijs voor die buitengewone schoonheid van mij. Te laat voelen jullie de dodelijke slag van goddeloze afgunst. Toen het volk ons vereerde met goddelijke eden, toen ze mij éénsluidend tot nieuwe Venus benoemden, toen had je moeten treuren en huilen, toen had je moeten rouwen om mij alsof ik al dood was. Maar ik voel het, ik zie in dat het alleen de naam van Venus is die mij nu mijn leven kost. Neem me dan mee en bind me vast aan die rots. Ik kan niet wachten in dat gelukkige huwelijk te treden en die edele man te zien. Waarom afwenden wat komen moet vanuit het onheil van de hele wereld?”

Zo sprak ze en zweeg ze en met zelfzekere pas mengde ze zich onder het volk dat haar zou volgen. Ze gingen naar de rots op die hoge berg en lieten het meisje achter op het hoogste uitsteeksel. De fakkels waarmee ze hadden voorgelicht, doofden ze uit met tranen en met gebogen hoofd keerde iedereen naar huis. Omwille van de droefheid van dit lotgeval sloten de ouders zich op in hun huis en gaven zich over aan een lange nacht.

Bleek en bevend stond Psyche te huilen bovenop die rots toen een zacht briesje geleidelijk aangeblazen door de adem van Zephyr haar kleedje heen en weer deed golven en opbolde in haar buik. Op een rustig windje geheven werd ze tenslotte vervoerd langs de afhellende rots naar een lagergelegen vallei en zachtjes neergelegd in de schoot van een bloemrijk grasveld.


* * *

Labels: , ,